Hoe komt het toch dat we al zo ver gevorderd zijn in de klimaatcrisis en er nog steeds geen stevig klimaatbeleid is? Met als gevolg dat de concentratie broeikasgassen nog steeds toeneemt? Het is een vraag waar ik me al tijden over sufpieker,
Eerder schreef ik al over de wisselwerking tussen kiezers / consumenten en politici / ondernemers. Zolang kiezers / consumenten geen duidelijke signalen afgeven aan de stembus of bij de kassa, veranderen politiek en bedrijven niet. Maar daar zit dus nog een hele neoliberaal geïnspireerde denkwereld achter, en daarover gaat dit blog.
Kenmerken van de huidige politieke consensus
Ik denk dat het allemaal heeft te maken met onze manier van denken. Laten we om te beginnen kijken naar de belangrijkste kenmerken van wat ik maar even noem de actuele westerse politieke consensus. Elementen van deze consensus worden niet alleen door ‘politiek rechts’ gebezigd maar ook in het politieke midden en deels zelfs door linkse partijen. En ook veel burgers geloven er dus in. In ieder geval een meerderheid.
Kleine overheid en lage belastingen
Helemaal sinds Ronald Reagan en Margareth Thatcher geldt dat een kleine overheid een legitiem politiek doel is. Want een kleine overheid kost minder geld en op die manier kunnen de belastingen omlaag. Bovendien is een kleine overheid minder in staat om regels te maken waar ‘de markt’ last van heeft. En dat is belangrijk, want die markt moet je zo min mogelijk in de weg leggen.
Om de klimaatcrisis te tackelen hebben we juist een slagvaardige overheid nodig, met voldoende middelen om de transitie vorm te geven. Deze behoefte staat dus op gespannen voet met de consensus.
De markt lost het op
Bedrijven gelden als ‘De Grote Probleemoplosser’. In tegenstelling tot de overheid scheppen ze ‘productieve’ banen. En de markt beschikt over alle creativiteit die nodig is om oplossingen voor problemen te bedenken en uit te voeren.
Het geloof in de markt is zelfs zo groot dat op tal van beleidsterreinen ervoor gekozen is de markt zichzelf te laten reguleren. Bedrijven houden dan toezicht op zichzelf, omdat dat efficiënter en goedkoper is. Het is niet ingewikkeld om zich voor te stellen dat dit toezicht niet heel streng zal zijn. Bovendien zijn ondertussen de inspectiediensten die vroeger toezicht hielden tot op een minimum uitgekleed – vanwege het streven naar een kleinere overheid – en zijn zij dus niet meer in staat toezicht te houden. Veel milieu- en dierenwelzijnsmisstanden komen hieruit voort. Het overtreden van regels loont en overtreders hebben (nagenoeg) vrij spel.
Een ander neveneffect van een kleine overheid is dat de overheid zelf nog maar over weinig kennis beschikt. Wanneer er ingewikkelde problemen moeten worden opgelost, wordt daarom kennis uit de markt ingehuurd. Dat de overheid soms kennis uit de markt nodig heeft, is logisch. Maar dat de overheid op deze manier vooral tot een inhuurbedrijf van kennis is geworden, werkt afhankelijkheid en fragmentatie in de hand. En dat is zorgelijk, omdat de grote problemen van nu vooral om een krachtdadige, integrale aanpak vragen.
Helaas is gebleken dat de markt veel problemen juist niet uit zichzelf oplost, integendeel. Zonder regelgeving en toezicht is het vvor bedrijven aantrekkelijk om kosten af te wentelen op milieu en klimaat. Duurzame koplopers vragen daarom vaak om overheidsregulering die voor alle bedrijven geldt zodat duurzame processen en producten een eerlijke kans krijgen.
Technologie lost het op
Er is in deze consensus een bijna onbegrensd geloof in technologie en innovatie. Innovatie betekent namelijk economische groei. De veronderstelling is dat technologie ook zal helpen om maatschappelijke problemen, zoals klimaatverandering maar ook dat er te weinig mensen zijn om straks onze ouderen te verzorgen, op te lossen. En omdat we zo verwend zijn met alle consumentenelektronica die we nauwelijks bij kunnen houden, geloven wij deze belofte meteen.
Maar dan moet die technologie wel op de juiste manier worden ingezet. Al jarenlang hangt de belofte van grootschalige introductie van het afvangen en opslaan van CO2 ‘boven de markt’. Deze technologie is – op papier – zelfs een onmisbare bouwsteen in de aanpak die het klimaat moet redden. Dat deze technologie nog perperduur is en slechts marginaal wordt toegepast, speelt daarbij kennelijk geen rol. Ondertussen worden beschikbare technologieën voor energiebesparing niet op grote schaal toegepast. Bizar.
Meer in het algemeen is de aanname dat technologie op grote schaal zal worden toegepast zodra deze rendabel is. Een goed voorbeeld daarvan zijn zonnepanelen. Wat vaak wordt ‘vergeten’ is dat de overheid aan de knoppen zit waarmee de kansen en de rentabiliteit van een technologie kunnen worden beïnvloed. Bij zonnepanelen is dat bijvoorbeeld de salderingsregeling en bij elektrische auto’s zijn dat het fiscaal regime, het beleid om oplaadplekken aan te leggen en milieuzones. Maar stimulerend beleid wordt vaak gezien als onwenselijk omdat het geld kost en ingrijpt in ‘de markt’.
Technologie kan inderdaad een aantal problemen helpen oplossen of verminderen, maar daarvoor moet de politiek wel de juiste keuzes durven maken. Instrumenten om toepassing te bevorderen zijn regelgeving, toezicht op de naleving van de regels en financiële prikkels.
Focus op economische indicatoren
De economische manier van denken en de focus op ‘de markt’ als probleemoplosser zijn het debat gaan domineren. Feitelijk worden alle plannen impliciet of expliciet beoordeeld op hun effect op economische groei, werkgelegenheid en lastendruk.
En dat is raar om meerdere redenen. Om te beginnen geeft de manier van meten van economische groei een compleet verstoord signaal af. Een olietanker die heelhuids de haven haalt, levert in die systematiek een kleinere bijdrage aan de economische groei dan een tanker die op de klippen slaat. Want in het tweede geval tellen het bergen en repareren van de tanker en het opruimen van de olie mee als economische activiteit. Op die manier zal de economische groei na de bosbranden in Californië ook flink aantrekken. Tot… het moment komt dat mensen de wederopbouw niet meer kunnen betalen of veiligere oorden opzoeken.
Een tweede reden waarom deze manier denken en meten raar is, heeft te maken met onze verouderende beroepsbevolking. Voor steeds meer vacatures (pensionering) zijn steeds minder mensen beschikbaar. In dat geval is het scheppen van extra banen misschien wel eerder een bijdrage aan het scheppen van een probleem dan van een oplossing. Toch praten politici nog steeds vooralin termen van ‘extra werkgelegenheid’.
Om meer balans in het debat te krijgen, hebben we naast indicatoren als economische groei, werkgelegenheid en lastendruk dringend behoefte aan indicatoren die de toestand van biodiversiteit, natuurlijke hulpbronnen en klimaat weergeven. Denk bijvoorbeeld aan indicatoren als een groen BBP die ook de milieukosten van productie en consumptie meeneemt.
Toekomstoptimisme
“In de toekomst wordt alles beter, onze beste tijd moet nog komen”. Dat is een breed verankerd geloof en is – na WOII – in grote delen van de wereld ook waar gebleken. Maar de grenzen van wat de planeet kan hebben, zijn inmiddels bereikt en zonder hard bijsturen gaan we het als soort niet redden.
Het vooruitgangsoptimisme zorgt er voor dat we niet kunnen of willen accepteren dat we met duizelingwekkende snelheid op de afgrond afrazen en het roer moeten omgooien. De nu in het westen levende generaties kennen alleen de vooruitgang in termen van de consumptiemaatschappij: méér, mooier, lekkerder, makkelijker, sneller, verder, goedkoper. We hebben dringend een alternatieve toekomsvisie nodig.
Einde van de levenscyclus
Het ‘goede’ nieuws is dat dit neoliberaal geïnspireerde wereldbeeld zoals hierboven beschreven, het einde van zijn levenscyclus heeft bereikt. Het begint steeds meer te wringen, op steeds meer vlakken. Denk bijvoorbeeld aan de vele schandalen rond belastingontduiking op grote schaal, het meer dan bizarre debat over de afschaffing van de dividendbelasting en recentelijk ook het faillissement van ziekenhuizen.
Het beschreven wereldbeeld biedt niet het denkkader om de grote problemen van deze tijd aan te pakken. Klimaatontwrichting, verlies aan biodiversiteit en onrechtvaardige ongelijkheid vragen om een andere benadering. Meer zorg voor in plaats van roofbouw op de planeet, meer ‘ons’ in plaats van ‘ik’, meer samenwerking en minder concurrentie, meer maat houden in plaats van verkwisten.
Volgens Herman Wijffels bevinden we ons in een tijdperk dat hij de ‘hoogbloei van het laatkapiltalisme’ noemt. Het kapiltalisme heeft zijn werk gedaan en een ongekende economische groei mogelijk gemaakt. Maar nu is het natuurlijk kapitaal uitgeput en is het tijd voor een systeem waarin de planeet centraal staat. We zullen een ontwikkeling moeten doormaken van masculiene naar feminiene waarden. ‘Zorg voor het leven’ in de meest ruime zin zal centraal komen te staan. Best wel spannend eigenlijk.